madam
Nederlands
Woordafbreking
- ma·dam
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mevrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1566 [1]
- van het Franse madame (ma [mijn] + dame) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | madam | madammen madams |
verkleinwoord | madammetje | madammetjes |
Zelfstandig naamwoord
madam v [3]
- getrouwde vrouw
- (pejoratief) vrouw die men niet voor vol aanziet, een flapmadam
- bordeelhoudster
Gangbaarheid
- Het woord madam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'madam' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.