luidens

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lui·dens

Zelfstandig naamwoord

luidens

  1. genitief van luiden
    • Hij moest ondragelijk lang wachten, dacht hij; hij schelde nogmaals - en nog eens tot luidens toe - de dienstmaagd kwam buiten adem aanloopen.[1] 

Voorzetsel

luidens

  1. zoals dat beschreven is in
    • Luidens de statuten is alleen de voorzitter daartoe gemachtigd. 

Gangbaarheid

  • Het woord luidens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
52 %van de Nederlanders;
77 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Betsy Hasebroek, Twee vrouwen.
    Erven F. Bohn, Haarlem 1840

Afrikaans

Voorzetsel

luidens

  1. luidens, volgens
  1. «Luidens ’n verklaring van Cassel Mathale, premier van Limpopo, het hy en ’n afvaardiging Saterdag Italië toe gevlieg.»
    Volgens een verklaring van Cassel Mathale, de premier van Limpopo is hij samen met een afvaardiging zaterdag naar Italië gevlogen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.