luguber
Nederlands
Woordafbreking
- lu·gu·ber
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘somber’ voor het eerst aangetroffen in 1697 [1]
- ontleend aan Latijn lūgubris [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | luguber | luguberder | luguberst |
verbogen | lugubere | luguberdere | luguberste |
partitief | lugubers | luguberders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
luguber [3]
- op een onaangename wijze angstaanjagend
- Een politieagent hoort vaak lugubere verhalen van mensen die aangifte doen van moord en doodslag.
Gangbaarheid
- Het woord luguber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'luguber' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.