lijs
Nederlands
Woordafbreking
- lijs
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘suf persoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1580 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lijs | lijzen |
verkleinwoord | lijsje | lijsjes |
Zelfstandig naamwoord
- suf, traag, sloom persoon
- lange, buigzame pop
- elke avond had het kind een paar lange lijzen in zijn bed geplaatst [6]
Gangbaarheid
- Het woord lijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lijs' herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
26 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "lijs" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- lijs op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- lijs op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.