lampion

Een (stoffen) lampion in Leh
1. Zelfgemaakte lampions in bij de St. Maartensviering in 1961.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lampion    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌlɑmpiˈjɔn/
Woordafbreking
  • lam·pi·on
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘feestverlichting’ voor het eerst aangetroffen in 1810 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord lampion lampions
lampionnen
verkleinwoord lampionnetje lampionnetjes

Zelfstandig naamwoord

lampion m

  1. lamp van helder gekleurd licht materiaal, gebruikt voor een feestelijke stemming of als versiering
    • De eerste jaren bleef de ijssalon open tot diep in november, waardoor kleumende kinderen die op de avond van Sint Maarten met hun lampions langskwamen, werden vergast op een (dun) wafelijsje. [3]
    • Die avond werd er in Perspektivum een geweldig feest gevierd. Alle beschikbare lampionnen waren op het plein opgehangen. De Koning had zijn troon op het bordes van het Raadhuis laten zetten zodat hij alles goed kon zien. En aan zijn rechterhand zat Kleine Woord terwijl Schoonheid een ereplaats had gekregen aan de linkerkant van Koning Palet. [4] 
Afgeleide begrippen
  • lampionbrood, lampionnenoptocht, lampionoptocht, lampionplant, lampionvrucht
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord lampion staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.