lampion
Nederlands
Woordafbreking
- lam·pi·on
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘feestverlichting’ voor het eerst aangetroffen in 1810 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lampion | lampions lampionnen |
verkleinwoord | lampionnetje | lampionnetjes |
Zelfstandig naamwoord
lampion m
- lamp van helder gekleurd licht materiaal, gebruikt voor een feestelijke stemming of als versiering
- De eerste jaren bleef de ijssalon open tot diep in november, waardoor kleumende kinderen die op de avond van Sint Maarten met hun lampions langskwamen, werden vergast op een (dun) wafelijsje. [3]
- Die avond werd er in Perspektivum een geweldig feest gevierd. Alle beschikbare lampionnen waren op het plein opgehangen. De Koning had zijn troon op het bordes van het Raadhuis laten zetten zodat hij alles goed kon zien. En aan zijn rechterhand zat Kleine Woord terwijl Schoonheid een ereplaats had gekregen aan de linkerkant van Koning Palet. [4]
Afgeleide begrippen
- lampionbrood, lampionnenoptocht, lampionoptocht, lampionplant, lampionvrucht
Gangbaarheid
- Het woord lampion staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lampion' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "lampion" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- lampion op website: Etymologiebank.nl
- Willems, W. Cultuur en migratie in Nederland. De kunst van het overleven. Levensverhalen uit de twintigste eeuw. (2004) Sdu Uitgevers, Den Haag; ISBN 90 12 09774 6; p. 201; geraadpleegd 2018-08-19
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 111
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.