lamlendig
Nederlands
Woordafbreking
- lam·len·dig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘futloos’ voor het eerst aangetroffen in 1879 [1]
- Samenstellende afleiding van lam en lende met het achtervoegsel -ig : niet in staat zijn lendenen te gebruiken, impotent [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lamlendig | lamlendiger | lamlendigst |
verbogen | lamlendige | lamlendigere | lamlendigste |
partitief | lamlendigs | lamlendigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
lamlendig
- lui, passief, futloos en zonder inspiratie
- beroerd, bedrukkend
- Het werd een lamlendige zondagnamiddag.
Gangbaarheid
- Het woord lamlendig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lamlendig' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.