kriel

kriel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kriel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hoendervogel’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord kriel krielen
verkleinwoord krieltje krieltjes

Zelfstandig naamwoord

kriel

  1. m (scheldwoord) kleintje, klein persoon
  2. v krielkip [5]
  3. o kleine aardappel, krielaardappel
Hyponiemen
  • aardappelkriel
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
krielen

kriel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krielen
    • Ik kriel. 
  2. gebiedende wijs van krielen
    • Kriel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krielen
    • Kriel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kriel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.