kram

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kram
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bevestigingshaakje, wondhaakje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1367 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kram krammen
verkleinwoord krammetje krammetjes

Zelfstandig naamwoord

kram v/m

  1. haak, gesp, hechting
    • De wond werd met krammetjes dichtgehecht. 
  1. U-vormig gebogen bevestigingsmiddel met spitse punten
    • Krammen worden onder andere gebruikt voor het vastmaken van prikkeldraad of ijzerdraad aan palen en het vastzetten van kippengaas. 

Gangbaarheid

  • Het woord kram staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
84 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
krammen

kram

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krammen
    • Ik kram. 
  2. gebiedende wijs van krammen
    • Kram! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krammen
    • Kram je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.