kolk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kolk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘maalstroom’ voor het eerst aangetroffen in 1389 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kolk kolken
verkleinwoord kolkje kolkjes

Zelfstandig naamwoord

kolk v/m

  1. een slurfvormige draaiing, met name in een watermassa
    • Het kan gevaarlijk zijn voor een schip om in een kolk verzeild te raken. 
  1. diepe kuil, plas of put gevuld met water
Hyponiemen
  • askolk, draaikolk, rioolkolk, roetkolk, schutkolk, sluiskolk, straatkolk, vuurkolk
Afgeleide begrippen
  • kolkdijk, kolken, kolkenzuiger, kolkgat, kolksluis

Werkwoord

vervoeging van
kolken

kolk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kolken
    • Ik kolk. 
  2. gebiedende wijs van kolken
    • Kolk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kolken
    • Kolk je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kolk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.