knutselen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knut·se·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘fabrieken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1785 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
knutselen
knutselde
geknutseld
zwak -d volledig

Werkwoord

knutselen

  1. inergatief zelf voorwerpen uit liefhebberij vervaardigen met gebruik van gereedschap als hamer, zaag en schaaf
    • Hij knutselde graag in zijn vrije tijd. 
  1. inergatief met weinig hulpmiddelen construeren
    • Zij moest erg knutselen om dat kleine stukje hout op de goede plaats te krijgen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord knutselen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.