knutselen
Nederlands
Woordafbreking
- knut·se·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘fabrieken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1785 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knutselen |
knutselde |
geknutseld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
knutselen
- inergatief zelf voorwerpen uit liefhebberij vervaardigen met gebruik van gereedschap als hamer, zaag en schaaf
- Hij knutselde graag in zijn vrije tijd.
- inergatief met weinig hulpmiddelen construeren
- Zij moest erg knutselen om dat kleine stukje hout op de goede plaats te krijgen.
Vertalingen
1. zelf voorwerpen uit liefhebberij vervaardigen met gebruik van gereedschap als hamer, zaag en schaaf
Gangbaarheid
- Het woord knutselen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'knutselen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.