knipper

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knip·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van knippen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord knipper knippers
verkleinwoord knippertje knippertjes

Zelfstandig naamwoord

knipper m [1] [2]

  1. iemand die knipt of iets waarmee men kan knippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
knipperen

knipper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knipperen
    • Ik knipper. 
  2. gebiedende wijs van knipperen
    • Knipper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knipperen
    • Knipper je? 

Gangbaarheid

  • Het woord knipper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.