knipper
Nederlands
Woordafbreking
- knip·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knipper | knippers |
verkleinwoord | knippertje | knippertjes |
Hyponiemen
- couponknipper, haarknipper, kaartjesknipper, nagelknipper, plaatknipper, sigarenknipper
Afgeleide begrippen
- knipperbol, knipperdolletje, knipperen, knipperlicht, knipperspel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
knipperen |
knipper
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knipperen
- Ik knipper.
- gebiedende wijs van knipperen
- Knipper!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knipperen
- Knipper je?
Gangbaarheid
- Het woord knipper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'knipper' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.