kloek
Nederlands
Woordafbreking
- kloek
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘moedig, flink’ voor het eerst aangetroffen in 1470 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kloek | kloeken |
verkleinwoord | kloekje | kloekjes |
Zelfstandig naamwoord
kloek v
- hoenderachtig (en dan vooral kip) die kuikens heeft
- Bij hoenders met pluimen op de poten gaan we deze afknippen om te voorkomen dat bij het verlaten van het nest de kloek de eieren stuk maakt.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kloek | kloeker | kloekst |
verbogen | kloeke | kloekere | kloekste |
partitief | kloeks | kloekers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
kloek
- als iets groter is dan gemiddeld
- De grote van Dale bestaat uit drie kloeke delen.
Gangbaarheid
- Het woord kloek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kloek' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.