kil
Nederlands
Woordafbreking
- kil
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘koud’ voor het eerst aangetroffen in 1628 [1]
- [zelfstandig naamwoord] van Middelnederlands kille[2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kil | killen |
verkleinwoord | killetje | killetjes |
Zelfstandig naamwoord
kil m/v
- kreek, smal en diep riviertje, door stromend water diep uitgesleten geul van een rivier of tussen wadden
Afgeleide begrippen
1. kreek, smal en diep riviertje, door stromend water diep uitgesleten geul van een rivier of tussen wadden
|
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kil | killer | kilst |
verbogen | kille | killere | kilste |
partitief | kils | killers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
kil
- een koud gevoel gevend
- zonder het tonen van emoties
Werkwoord
vervoeging van |
---|
killen |
kil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van killen
- Ik kil.
- gebiedende wijs van killen
- Kil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van killen
- Kil je?
Gangbaarheid
- Het woord kil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kil' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.