karkas
Nederlands
Woordafbreking
- kar·kas
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geraamte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1805 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | karkas | karkassen |
verkleinwoord | karkasje | karkasjes |
Zelfstandig naamwoord
karkas o
- het skelet dat overblijft als het lichaam van een dood dier verder geheel is vergaan (ook wel in figuurlijke zin voor niet organische zaken zoals gebouwen)
- Van het ooit zo roemruchte Hijsch-gebouw met zijn twee grote hallen en trapvormige gevels resteert alleen nog een karkas.
Gangbaarheid
- Het woord karkas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'karkas' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.