karkas

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kar·kas
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geraamte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1805 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord karkas karkassen
verkleinwoord karkasje karkasjes

Zelfstandig naamwoord

karkas o

  1. het skelet dat overblijft als het lichaam van een dood dier verder geheel is vergaan (ook wel in figuurlijke zin voor niet organische zaken zoals gebouwen)
    • Van het ooit zo roemruchte Hijsch-gebouw met zijn twee grote hallen en trapvormige gevels resteert alleen nog een karkas.  

Gangbaarheid

  • Het woord karkas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.