kaffer
Nederlands
Woordafbreking
- kaf·fer
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘boer, lomperd’ voor het eerst aangetroffen in 1724 [1]
- [1] via Jiddisch (vernederlandste vorm) uit middeleeuws Hebreeuws כפרי (kafri) "dorpeling, boer"[2]
- [2] van Arabisch كَافِر (kafir) "ongelovige"[3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kaffer | kaffers |
verkleinwoord | kaffertje | kaffertjes |
Zelfstandig naamwoord
kaffer m
- (Jiddisch-Hebreeuws) (scheldwoord) (pejoratief) lomperd, stommeling
- zwarte Zuid-Afrikaan (vroeger), Bantoe in Zuid-Afrika
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kafferen |
kaffer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kafferen
- Ik kaffer.
- gebiedende wijs van kafferen
- Kaffer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kafferen
- Kaffer je?
Gangbaarheid
- Het woord kaffer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kaffer' herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "kaffer" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- kaffer op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.