jurar

Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
jurar
juraba
jurado
volledig

Werkwoord

jurar

Woordafbreking
  • ju·rar
  • onovergankelijk
  1. vloeken
  1. «jurar como un carretero»
    vloeken als een ketter
Synoniemen
  1. zweren, bezweren, (een eed afleggen)
  1. «jurar fidelidad»
    trouw zweren
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.