judoka

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ju·do·ka
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Japans, in de betekenis van ‘beoefenaar van judo’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • Afkomstig uit het Japans.
enkelvoud meervoud
naamwoord judoka judoka's
verkleinwoord judokaatje judokaatjes

Zelfstandig naamwoord

judoka v/m

  1. een beoefenaar(ster) van judo

Gangbaarheid

  • Het woord judoka staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.