joelen
Nederlands
Woordafbreking
- joe·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zich luidruchtig gedragen’ voor het eerst aangetroffen in 1648 [1]
- Klanknabootsend; andere vormen in de 16 en 17e eeuw waren jolen en juilen. Er is geen verband met het joel- in joelfeest.[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
joelen |
joelde |
gejoeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
joelen
- inergatief luidkeels van afkeuring blijkgeven; meestal gezegd van een groep mensen
- De joelende betogers lieten de zool van hun schoen zien als blijk van grote minachting.
Vertalingen
1. luidkeels van afkeuring blijkgeven
Gangbaarheid
- Het woord joelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'joelen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.