jengelen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jen·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dwingend huilen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1528 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
jengelen
jengelde
gejengeld
zwak -d volledig

Werkwoord

jengelen

  1. zeuren, zaniken, jammeren, tot last zijn
    • Die kinderen jengelen de hele dag. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord jengelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.