benul
Nederlands
Woordafbreking
- be·nul
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘begrip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1862 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | benul | - |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
benul o
- besef, begrip, idee
- Je moet wel enig benul hebben van wat je aan het doen bent.
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- geen flauw benul van iets hebben
Gangbaarheid
- Het woord benul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'benul' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.