inzagen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  inzagen    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈɪnzaχə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɪnzaɣə(n)/
Woordafbreking
  • in·za·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inzagen
zaagde in
ingezaagd
zwak -d volledig

Werkwoord

inzagen [1]

  1. overgankelijk met een zaag een snee of kerf (in hout) maken

Werkwoord

vervoeging van
inzien

inzagen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inzien
    • ...dat wij inzagen. 
    • ...dat jullie inzagen. 
    • ...dat zij inzagen. 

Zelfstandig naamwoord

inzagen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord inzage

Gangbaarheid

  • Het woord inzagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.