inwonen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·wo·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inwonen
woonde in
ingewoond
zwak -d volledig

Werkwoord

inwonen [1]

  1. onovergankelijk iemands anders huis medebewonen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord inwonen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.