ingespeeld
Nederlands
Woordafbreking
- in·ge·speeld
Woordherkomst en -opbouw
- vervoeging van inspelen: voltooid deelwoord (van het scheidbare werkwoord), op te vatten als samenstelling van in bw en gespeeld ww [1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
inspelen |
ingespeeld
- voltooid deelwoord van inspelen
stellend | |
---|---|
onverbogen | ingespeeld |
verbogen | ingespeelde |
Bijvoeglijk naamwoord
ingespeeld
- gewend om onderling nauw samen te werken
- Met een maand training maak je er zo een ingespeeld elftal van, zeker in de Nederlandse competitie. [2]
- Hij vormt een ingespeeld team met zijn compagnon, een wat agressievere verkoper die de zachte managementstijl van Quirinus goed aanvult. [3]
Opmerkingen
- Wordt niet alleen gebruikt bij sport en podiumkunsten waar "inspelen" letterlijk op van toepassing is, maar ook (figuurlijk) in situaties waar het louter om de samenwerking gaat.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Dorjee, H. geciteerd in "Een voetbalelftal is geen bouwpakket' in: NRC Handelsblad jrg. 24 nr. 279 (27 augustus 1994); p. 11 kol. 5; geraadpleegd 2016-11-06
- Smit, E. De regels van het spelletje. Persoonlijke ontwikkeling voor mensen met lef 2e druk (mei 2011) Scriptum; ISBN 9789055946068; p. 24; geraadpleegd 2016-11-06
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.