inbreker

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·bre·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van inbreken met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord inbreker inbrekers
verkleinwoord inbrekertje inbrekertjes

Zelfstandig naamwoord

inbreker m

  1. iemand die inbreekt
    • Ik heb laatst een "Inbrekers niet gewenst"-sticker op mijn deur geplakt. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord inbreker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord inbreker inbrekers
verkleinwoord inbrekertjie inbrekertjies

Zelfstandig naamwoord

inbreker

  1. inbreker
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.