inbraak

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·braak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inbraak inbraken
verkleinwoord inbraakje inbraakjes

Zelfstandig naamwoord

inbraak m

  1. het zich, met geweld, onbevoegd toegang verschaffen tot een gebouw
    • Het aantal inbraken in deze wijk is erg hoog. 
Hyponiemen
  • boorinbraak, auto-inbraak, woninginbraak, flipperinbraak, computerinbraak
Afgeleide begrippen
  • inbraakgolf, inbraakvrij, inbraakalarm, inbraakpoging, inbraakwerend, inbraakpreventie, inbraakbeveiliging, inbraakaantrekkelijk

Gangbaarheid

  • Het woord inbraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.