inbraak
Nederlands
Woordafbreking
- in·braak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van in en braak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inbraak | inbraken |
verkleinwoord | inbraakje | inbraakjes |
Zelfstandig naamwoord
inbraak m
- het zich, met geweld, onbevoegd toegang verschaffen tot een gebouw
- Het aantal inbraken in deze wijk is erg hoog.
Hyponiemen
- boorinbraak, auto-inbraak, woninginbraak, flipperinbraak, computerinbraak
Afgeleide begrippen
- inbraakgolf, inbraakvrij, inbraakalarm, inbraakpoging, inbraakwerend, inbraakpreventie, inbraakbeveiliging, inbraakaantrekkelijk
Gangbaarheid
- Het woord inbraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'inbraak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.