impliciet
Nederlands
Woordafbreking
- im·pli·ciet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mede erin betrokken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | impliciet | implicieter | implicietst |
verbogen | impliciete | implicietere | implicietste |
partitief | impliciets | implicieters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
impliciet
- niet uitdrukkelijk gezegd of erbij geschreven, maar wel in het gezegde of geschrevene opgesloten liggend
- - In die tekst valt een impliciet verband te herkennen.
- - Volgens mij heeft heeft hij daarmee impliciet toegegeven dat hij zelf ook vindt dat hij een grove fout heeft gemaakt.
Gangbaarheid
- Het woord impliciet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'impliciet' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.