imperatief

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·pe·ra·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gebiedende wijs’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1576 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord imperatief imperatieven
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

imperatief m

  1. de vorm waarin een werkwoord gebruikt wordt als iets zeker gedaan moet worden
Synoniemen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen imperatiefimperatieverimperatiefst
verbogen imperatieveimperatievereimperatiefste
partitief imperatiefsimperatievers-

Bijvoeglijk naamwoord

  1. gebiedend

Gangbaarheid

  • Het woord imperatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.