hups

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hups
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘aardig’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen hupshupserhupst
verbogen hupsehupserehupste
partitief hupshupsers-

Bijvoeglijk naamwoord

hups [3]

  1. opgewekt, blijmoedig
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
hupsen

hups

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hupsen
    • Ik hups. 
  2. gebiedende wijs van hupsen
    • Hups! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hupsen
    • Hups je? 

Gangbaarheid

  • Het woord hups staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
66 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.