hospitium
Nederlands
Woordafbreking
- hos·pi·ti·um
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gastverblijf’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hospitium | hospitia hospitiums |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
hospitium o [3]
- gastenverblijf (in een klooster)
- kloostergemeenschap die gastvrijheid verleent aan doortrekkende reizigers
- herstellingsoord
- stage op een middelbare school
Gangbaarheid
- Het woord hospitium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hospitium' herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.