hopper
Nederlands
Woordafbreking
- hop·per
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘baggervaartuig’ voor het eerst aangetroffen in 1905 [1]
- Naamwoord van handeling van hoppen met het achtervoegsel -er [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hopper | hoppers |
verkleinwoord | hoppertje | hoppertjes |
Zelfstandig naamwoord
- voertuig waarmee men kan hoppen
- trechtervormige laadruimte met een losklep
- (scheepvaart) vaartuig, ingericht met een trechtervormige laadruimte, om bagger te vervoeren, onderlosser
Hyponiemen
- cementhopper, cityhopper, glashopper, grashopper, grasshopper, hiphopper, railhopper, sleephopper
Afgeleide begrippen
- hopperkapitein, hoppermolen, hopperzuiger
Gangbaarheid
- Het woord hopper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hopper' herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "hopper" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- hopper op website: Etymologiebank.nl
- hopper op website: Etymologiebank.nl
- hopper op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
Deens
Woordafbreking
- hop·per
Noors
Woordafbreking
- hop·per
Naar frequentie | 1842 |
---|
Nynorsk
Woordafbreking
- hop·per
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.