herstel
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
herstel o
- een terugkeer naar een vorige toestand
- Zijn herstel ging erg snel en hij kon spoedig weer aan het werk.
- iets weer in een goede toestand terugbrengen
- Herstel voor dat voorwerp was niet meer mogelijk.
- een vergoeding voor leed
- Wij betalen u volledig herstel.
Hyponiemen
- baanherstel, beekherstel, eerherstel, rechtsherstel, stadsherstel, waardeherstel
Afgeleide begrippen
- herstelbeleid, herstelbetaling, hersteldrank, herstelplan, herstelpolitiek, herstelpost, herstelrecht, hersteltrainer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
herstellen |
herstel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herstellen
- Ik herstel.
- gebiedende wijs van herstellen
- Herstel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herstellen
- Herstel je?
Gangbaarheid
- Het woord herstel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'herstel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.