happy
Nederlands
Woordafbreking
- hap·py
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘gelukkig’ voor het eerst aangetroffen in 1951 [1]
- van Engels happy [2][3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | happy | happyer | happyst |
verbogen | - | - | happyste |
partitief | happy's | happyers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
happy
- blij, gelukkig
- Het is mooi om in zo'n team te spelen. Daar ben ik heel trots op. Dit is mijn zevende seizoen al. Ik ben helemaal happy. [4]
Afgeleide begrippen
- happy house
Gangbaarheid
- Het woord happy staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'happy' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "happy" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- happy op website: Etymologiebank.nl
- Robben, A. geciteerd in: Arjen Robben "helemaal happy" (4 november 2015) op website: telesport.nl; geraadpleegd 2018-01-04
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.