hakker
Nederlands
Woordafbreking
- hak·ker
Zelfstandig naamwoord
hakker m [1]
- apparaat dat een constante elektrische spanning omzet naar een lagere spanning door de stroom cyclisch te onderbreken (met behulp van een thyristor)
- iemand die (voor zijn beroep) zaken in stukken hakt
- ”Fred the Shred” (de hakker), zoals Goodwin vanwege zijn rigoureuze kostenbesparingen bij de bank werd genoemd, gaf niet toe aan druk van de Britse regering om een deel van zijn pensioenuitkering af te staan.[2]
- apparaat dat hakt
- „Futurologen hebben twee hobby’s: vooruit kijken én achterom, of het klopte. Als het over de toekomst gaat, zijn de ogen gericht op technologie. En die is goed te voorspellen, hooguit zit de timing ernaast. Afbeeldingen van de keuken van de toekomst uit de jaren tachtig kloppen met nu. Alles automatisch, magnetron, vaatwasser, hakkers en kloppers. Maar één ding was consequent fout: achter het aanrecht stond steevast een vrouw.”[3]
Synoniemen
- [1] chopper
Gangbaarheid
- Het woord hakker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hakker' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Reformatorisch Dagblad 26-03-2009 Volkswoede richt zich tegen topmannen
- de Telegraaf MARIE-THÉRÈSE ROOSENDAAL 06 jan. 2017 Blik op oneindig
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.