haakwerk
Nederlands
Woordafbreking
- haak·werk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van haak en werk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | haakwerk | haakwerken |
verkleinwoord | haakwerkje | haakwerkjes |
Zelfstandig naamwoord
haakwerk o [1]
- handwerkstuk dat gemaakt is door te haken
- Tussen de toko’s en winkelpanden met vaak wisselende bestemming valt de kleine gevel van Daisy Breigarens aan de drukke Benthuizerstraat nauwelijks op. Toch zit de fournituren- en wolwinkel al 31 jaar op deze locatie. De klanten komen uit heel Rotterdam. Wil Deelen (69) begon haar zaak uit liefde voor het handwerkvak. “Het is altijd gezellig kletsen hier met de klanten. Vooral omdat je met klanten over de vorderingen van een brei- of haakwerk praat. Je deelt iets met elkaar.” Ondanks de teruggelopen inkomsten bespeurt Wil de laatste jaren toch een opleving. “Mensen gaan weer vaker breien en handwerken, ook op doktersadvies”, zegt ze. “Er is behoefte aan ontspanning.”[2]
Gangbaarheid
- Het woord haakwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'haakwerk' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.