hét
Nederlands
Woordafbreking
- hét
Woordherkomst en -opbouw
- van het (uitspraak: ət) met nadruk en beklemtoond uitgesproken
Lidwoord
hét
- bij uitstek het, het alle kenmerkende eigenschappen uitzonderlijk sterk bezittend
- Het verschijnen van builen is hét bewijs dat er pest en geen andere besmettelijke ziekte in het spel is. [1]
- het standaard, het doorsnee (vaak ontkennend gebruikt om verscheidenheid te benadrukken)
- (...) zodra de beoordeling van boeken door kinderen ter sprake komt, is er wel iemand die opmerkt dat hét kind niet bestaat (...) [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'hét' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Noordegraaf L. & G. Valk De gave Gods. De pest in Holland vanaf de late middeleeuwen. (1996) Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam; ISBN 9035117778; p. 22; geraadpleegd 2015-11-06
- Vries, A. de "Wat zegt de kinderjury? De stem van de kinderen bij de canonisering van kinderboeken." in: Lierop-Debrauwer, H. van, e.a. Het paard van Troje. Niet-schoolse teksten in het onderwijs. (1996) NBLC Uitgeverij, Den Haag; ISBN 9054831006; p. 107; geraadpleegd 2015-11-06
Hongaars
IJslands
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord leikr
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
leikur | leikari | leikastur |
alle verbuigingsvormen |
Werkwoord
hét
- sterke verbuiging eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van heita
hét
- sterke verbuiging derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van heita
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.