griffioen
![](../I/m/Griffioen.jpg)
Een 17de eeuwse gravure van een griffioen.
Nederlands
Woordafbreking
- grif·fi·oen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mythische vogel’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Afkomstig van het Middelnederlandse griffoene of grifoene, via het Oudfranse grifun (griffioen, roofvogel) ontleend aan het Latijnse gryphus, een verkeerde spelling van grypus, op zijn beurt een afleiding van het Oudgriekse γρυψ (griffioen, gier). De invoeging van de -i voor de -oen is waarschijnlijk gebeurd naar analogie van het woord schorpioen.[2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | griffioen | griffioenen |
verkleinwoord | griffioentje | griffioentjes |
Zelfstandig naamwoord
griffioen m
- Oudgrieks fabeldier met de kop, voorpoten en vleugels van een adelaar en de romp, achterpoten en staart van een leeuw
Vertalingen
1. Oudgrieks fabeldier met de kop, voorpoten en vleugels van een adelaar en de romp, achterpoten en staart van een leeuw
Gangbaarheid
- Het woord griffioen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'griffioen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.