gratter

Frans
Uitspraak

Werkwoord

gratter

  1. (spreektaal) werken, ploeteren
  1. «J’alterne: je gratte trois mois, ensuite je me tape six mois de chômedu.»
    Ik wissel af: eerst werk ik drie maanden, daarna pak ik zes maanden WW. [1]
  2. (spreektaal) profiteren
  1. «Si Miko reste avec sa gonzesse, c’est parce qu’elle a du genhar et qu’il arrive à gratter.»
    Dat Miko bij zijn vriendin blijft komt omdat ze poen heeft en hij ervan kan profiteren. [1]
  2. (spreektaal) er een beetje mee opschieten
  1. «Il n'y a rien à gratter.»
    Er valt niks te halen. [1]

Verwijzingen
  1. Wouw, B. van de Woordenboek populair Frans - Nederlands 2e druk (2014) Uitgeverij Arti-Choc, Breda; p. 108
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.