gorgel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gorĀ·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord gorgel gorgels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gorgel m

  1. keel
    • 'k Zie 't graazend vee van vreugde springen;
      'k Hoor 't Vog'lenheir de gorgels wringen,.[1]
       
  1. een fantasiedier
    • Het gorgelde om haar heen maar de gorgels slopen weg als ze ze wilde pakken.[2] 
Opmerkingen
  • De fantasiedieren zijn met name bekend geworden door de gedichten van Cees Buddingh

Werkwoord

vervoeging van
gorgelen

gorgel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gorgelen
    • Ik gorgel. 
  2. gebiedende wijs van gorgelen
    • Gorgel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gorgelen
    • Gorgel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gorgel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Bespiegeling bij een opkomend onweder
    Joan Christiaan van Appeltere
  2. Annet Knorretje
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.