gorgel
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
gorgel m
- 'k Zie 't graazend vee van vreugde springen;
'k Hoor 't Vog'lenheir de gorgels wringen,.[1]
- 'k Zie 't graazend vee van vreugde springen;
- een fantasiedier
- Het gorgelde om haar heen maar de gorgels slopen weg als ze ze wilde pakken.[2]
Opmerkingen
- De fantasiedieren zijn met name bekend geworden door de gedichten van Cees Buddingh
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gorgelen |
gorgel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gorgelen
- Ik gorgel.
- gebiedende wijs van gorgelen
- Gorgel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gorgelen
- Gorgel je?
Gangbaarheid
- Het woord gorgel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gorgel' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.