gietwerk

Nederlands

hekwerk onder de leuning is gietwerk van gietijzer
Uitspraak
Woordafbreking
  • giet·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gietwerk gietwerken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gietwerk o [1]

  1. alle voorwerpen die gegoten zijn
    • Afgelopen maandag heeft de rechter het faillissement uitgesproken over Van Voorden Castings uit Zaltbommel. Daarmee komt een einde aan een begrip in de maritieme wereld. Van Voorden werd in 1912 opgericht en produceerde hoogwaardig industrieel gietwerk, zoals pomphuizen en scheepsschroeven.[2] 
  1. een voorwerp dat gegoten is
    • Klokkengieter Joost Eijsbouts vertelt in het interview dat een scheur in een klok alleen met een speciaal ontwikkeld lasprocedé kan worden gerepareerd. ‘Niemand kan dat’, zegt Eijsbouts. Niemand kan dat? In de jaren vijftig leerde ik als leerling-smid hoe allerlei gietwerk te lassen, waaronder klokken die gescheurd waren.[3] 
  1. gieten als arbeid
    • Eind juni worden ‘de badgasten’ op de kop van de Markt voor Halfords geplaatst. Het gietwerk ligt op schema, vertelde Mandersloot. Een van de vijf beren komt in de buurt van de kiosk te staan met een vis in zijn klauwen.[4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gietwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Jeroen van Wensen 4 januari 2017
  3. Volkskrant 12 augustus 2009
  4. Tubantia 08-MAART-2012
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.