gepruttel
Nederlands
Woordafbreking
- ge·prut·tel
Zelfstandig naamwoord
gepruttel o [1]
- het geluid van iets dat zachtjes aan het koken is
- Ik hoorde het gepruttel van de koffiemachine, rook het heerlijke koffiearoma en wist dat het dus weer pauze was.
- Hij creëert minimal-klanken die aanzwellen tot een dreigende storm en weer terugvallen tot fluisterzacht gepruttel. De trefzekerheid, gebracht met een duivelse grijns, werkte hypnotiserend. [2]
- het zachtjes uiten van kwaadheid
- De docent trok zich niets aan van het gepruttel van de leerlingen die vonden dat ze teveel huiswerk opgekregen hadden.
- Meestal gaat dat voorstel gepaard met rumoer, soms ook met geruzie, soms met alleen wat gepruttel. [3]
Gangbaarheid
- Het woord gepruttel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gepruttel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Hester Carvalho 13 januari 2017
- NRC Menno Tamminga 23 april 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.