gebbetje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • geb·be·tje
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘grapje’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
  • afgeleid van gebben met het achtervoegsel -tje
enkelvoud meervoud
naamwoord gebbetje gebbetjes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gebbetje o dim. tant. [2]

  1. (informeel) geintje, grapje

Zelfstandig naamwoord

gebbetje o

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord gebbe

Gangbaarheid

  • Het woord gebbetje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
57 %van de Nederlanders;
12 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.