fusilleren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fu·sil·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘neerschieten (als straf)’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse fusiller (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fusilleren
fusilleerde
gefusilleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

fusilleren

  1. overgankelijk executeren voor een vuurpeloton
    • In de Tweede Wereldoorlog werden er verzetsmensen op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fusilleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.