friseren
Nederlands
Woordafbreking
- fri·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doen krullen’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
- afgeleid van het Franse friser (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
friseren |
friseerde |
gefriseerd |
zwak -d | volledig |
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord friseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'friseren' herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.