focussen

Nederlands

Uitspraak

Geluid: focussen (hulp, bestand)
IPA: /ˈfokʏsə(n)/

Woordafbreking

fo·cus·sen

Woordherkomst en -opbouw

Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘in het brandpunt plaatsen’ voor het eerst aangetroffen in 1959 [1]
afgeleid van focus met het achtervoegsel -en

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
focussen	focuste	gefocust
zwak -t	volledig

Werkwoord

focussen

overgankelijk richten op één punt, concentreren

- Hij probeerde zijn ogen op hem te focussen, maar hij stond te dichtbij, het bleven twee dezelfde schrijvers die weigerden in elkaar te vloeien. [2]
onovergankelijk de aandacht richten

- We zullen met name focussen op woordinterne combinaties van tweeklanken gevolgd door r, (…) [3]
wederkerend zich ~ op de aandacht helemaal richten op

- Mijn lippen stijf op elkaar houdend, hoopte ik dat zij zich zo goed genoeg kon focussen op het kleine beetje haar net boven mijn oor. [4]

Zelfstandig naamwoord

focussen mv

meervoud van het zelfstandig naamwoord focus

Gangbaarheid

Het woord focussen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'focussen' herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.