fluweel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flu·weel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geweven stof’ voor het eerst aangetroffen in 1336 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord fluweel fluwelen
verkleinwoord fluweeltje fluweeltjes

Zelfstandig naamwoord

fluweel o

  1. (kleding) een zachte, fijngeweven stof, waarbij rechtopstaande pluizen, de zg. pool van zijde of katoen met de kettingdraden zijn meegeweven en zijn afgesneden
    • Het werd opgeborgen in een kistje gevoerd met fluweel. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • alaskafluweel, katoenfluweel, koordfluweel, mokfluweel, pluisfluweel, ribfluweel, tripfluweel
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fluweel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.