fijt
Nederlands
Woordafbreking
- fijt
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ontsteking aan vinger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1554 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fijt | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
fijt m / v / o [3]
- (medisch) verergering van een nagelriemontsteking (paronychia) naar een ontsteking van de gehele vinger
Gangbaarheid
- Het woord fijt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fijt' herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
39 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.