fietsdag
Nederlands
Woordafbreking
- fiets·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van fiets zn en dag zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fietsdag | fietsdagen |
verkleinwoord | fietsdagje | fietsdagjes |
Zelfstandig naamwoord
fietsdag m
- dag dat men fietst
- De tocht - elke fietsdag 70 tot 150 kilometer - ging over hoge bergen, door bloedhete woestijnen, over brede snelwegen en smalle vluchtstroken, verborgen landweggetjes en door rijstvelden.Marica sliep in hotels, bij mensen thuis of kampeerde in het wild. En ze legde zichzelf een dagbudget van 20 euro op. [1]
- De VVV Twenterand houdt op zaterdag 12 mei een fietsdag. Daarbij wordt de nieuwe Karrenspoorfietsroute ten doop gehouden. Deze route heeft een lengte van 40 kilometer. [2]
- De eerste fietsdag is dinsdag. Er kan gekozen worden uit routes over 30, 45 en 65 kilometer. Het is daarbij mogelijk om slechts één dag mee te doen, of twee en bovendien kan per dag een andere afstand worden gereden. [3]
Gangbaarheid
- Het woord fietsdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fietsdag' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Tubantia Tonny van der Mee 11-01-17 Marica fietste 28.000 km voor verjaardag van een vriendin
- Tubantia 27-04-12 Nieuwe fietstocht in Twenterand
- Tubantia 25-07-13 Cliënten InteraktContour doen voor eerst mee aan Fiets4daagse
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.