evacué
Nederlands
Woordafbreking
- eva·cué
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | evacué | evacués |
verkleinwoord | evacueetje | evacueetjes |
Zelfstandig naamwoord
evacué m
- iemand die door de ontruiming van een gebied naar een andere plaats moest gaan
- Op 5 mei 1945 verbleef ik als evacué uit Wageningen met mijn twee broers op een boerderij in Snelrewaard bij Oudewater. [2]
Gangbaarheid
- Het woord evacué staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'evacué' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Heusden, M. van "Schild" in: Trouw jrg. 53 nr. 15504 (5 mei 1995); p. 20 (Bevrijd 2) kol. 1; geraadpleegd 2018-12-09
Spaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.