evacué

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  evacué    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌevakyˈwe/
Woordafbreking
  • eva·cué
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord evacué evacués
verkleinwoord evacueetje evacueetjes

Zelfstandig naamwoord

evacué m

  1. iemand die door de ontruiming van een gebied naar een andere plaats moest gaan
    • Op 5 mei 1945 verbleef ik als evacué uit Wageningen met mijn twee broers op een boerderij in Snelrewaard bij Oudewater. [2]

Gangbaarheid

  • Het woord evacué staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
58 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
evacuar

evacué

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van evacuar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.