erfenis
Nederlands
Woordafbreking
- er·fe·nis
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘wat men erft’ voor het eerst aangetroffen in 1399 [1]
- Naamwoord van handeling van erven met het achtervoegsel -enis.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | erfenis | erfenissen |
verkleinwoord | erfenisje | erfenisjes |
Zelfstandig naamwoord
erfenis v
- het bezit van een overledene zoals dat aan zijn gerechtigde nabestaanden overgedragen wordt
- De erfenis was niet erg groot.
- Dit is het verhaal van Kleine Woord, een jongen die op reis ging om het geheim te ontdekken van een erfenis, die hij van zijn vader had gekregen. [2]
- overdrachtelijk: datgene waarmee men uit de voorgeschiedenis geconfronteerd wordt
- Zuid-Afrika zal nog lang met de erfenis van de apartheid te maken hebben.
Vertalingen
1 het bezit van een overledene zoals dat aan zijn gerechtigde nabestaanden overgedragen wordt
Gangbaarheid
- Het woord erfenis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'erfenis' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "erfenis" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 7
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.