engueuler

Frans
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Werkwoord

engueuler

  1. (spreektaal) uitschelden, afsnauwen, uitkafferen [1]
  2. (spreektaal) op zijn donder krijgen
  1. «J’me suis fais engueuler par mes rempes parce que j’ai laissé mon p’tit frère tout seul sans surveillance.»
    Ik heb op mijn donder gekregen van mijn ouwelui omdat ik mijn broertje helemaal alleen heb achtergelaten.

s’engueuler

  1. wederkerend (spreektaal) elkaar voor rotte vis uitmaken
  1. «Angelo a flippé car ses parents s’engueulent à longueur de journée.»
    Angelo is door het lint gegaan, want zijn ouders maken de hele dag ruzie. [1]

Verwijzingen
  1. Wouw, B. van de Woordenboek populair Frans - Nederlands 2e druk (2014) Uitgeverij Arti-Choc, Breda; p. 88
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.